Op de gemeenteraad van 23/10/25 bespreken we reglementen die
te maken hebben met onze kinderopvangsector — een sector die in Deinze gedragen wordt door een kleine groep ongelooflijk geëngageerde mensen. Onthaalouders, of kinderbegeleiders met een sui generis-statuut, die elke dag met hart en ziel instaan voor onze jongste kinderen.
En tegelijk: een groep die al jaren op het randje werkt, financieel én mentaal.
We weten dat velen afhaken. We weten dat het statuut weinig bescherming biedt.
En we weten dat de combinatie van verantwoordelijkheden, administratieve lasten en lage vergoedingen het beroep nauwelijks leefbaar maakt. Daarom is het goed dat de stad probeert om via deze reglementen enige vorm van ondersteuning te bieden.
In 2022 hebben wij als Groen & Vooruit een voorstel ingediend om eindelijk iets te doen aan de bijzonder precaire financiële situatie van onze onthaalouders met een sui generis statuut. We zijn toen blij geweest dat er op basis van dat voorstel een compensatievergoeding van 5 euro (nu 6,5 euro) per afwezigheidsdag is ingevoerd. Een eerste stap in de goede richting.
Maar vandaag moeten we helaas vaststellen dat die stap al snel een eindpunt lijkt geworden te zijn. In dit reglement wordt weliswaar verdergezet wat op ons initiatief gestart is, maar de manier waarop de tarieven en compensatiestructuur uitgewerkt zijn, roept fundamentele vragen op.
Wanneer ouders hun respijtdagen hebben opgebruikt, betalen zij voor een niet-gerechtvaardigde afwezigheid het volledige inkomenstarief. Dit kan oplopen tot tientallen euro’s per dag. Maar van dat bedrag vloeit slechts 6,5 euro effectief door naar de onthaalouder, terwijl de rest naar de stadskas gaat.
Met andere woorden: de stad verdient eigenlijk aan het feit dat een kind afwezig is. Dat voelt niet juist, en het rijmt niet met de oorspronkelijke bedoeling van de compensatievergoeding.
Die 6,5 euro was immers bedoeld als steunmaatregel voor de onthaalouders zelf, niet als een verdeelsleutel waarmee de stad een “winstmarge” haalt uit boetes of afwezigheden.
Bovendien: het bedrag van 6,5 euro is eigenlijk geen vast bedrag. Het wordt berekend door het totale krediet dat de stad in haar meerjarenplan voorziet, te delen door het totaal aantal afwezigheidsdagen in alle opvanglocaties samen. Met andere woorden: hoe meer afwezigheden er zijn, hoe kleiner de vergoeding per dag wordt.
Een onthaalouder vertelde ons deze week dat ze alleen al in haar opvang twaalf afwezigheden had. Als we weten dat er in Deinze ongeveer veertig onthaalouders actief zijn, dan kunnen we ons voorstellen hoe snel het totaal aantal afwezigheidsdagen oploopt — en dus hoe sterk dat “6,5 euro”-bedrag onder druk komt te staan. Wat als het krediet niet wordt verhoogd? Dan zakt de vergoeding, terwijl de stad in haar communicatie blijft spreken over “een compensatie van 6,5 euro per dag”.
Dat is niet eerlijk tegenover de onthaalouders, die rekenen op die steun om hun maand rond te krijgen.
We begrijpen dat de stad middelen nodig heeft om het systeem te beheren, maar de huidige verhouding is scheef. Het zijn net de onthaalouders die de opvang continuïteit garanderen, vaak met zeer beperkte sociale bescherming. Hun inkomen hangt rechtstreeks af van aanwezigheid van kinderen, en een dag zonder opvang is voor hen een dag zonder loon.
De stad schermt in de toelichting met het feit dat de onthaalouders ook die 6,5 euro krijgen in situaties waarin ouders géén boete betalen maar dat was net de bedoeling van de compensatievergoeding: een vangnet voor de onthaalouders, niet een argument om boetes te legitimeren.
Daarnaast is er aandacht voor de huurkost in de kinderopvang, maar we moeten eerlijk zijn: met dit reglement lossen we het probleem niet op. Want het is geen geheim dat heel wat onthaalouders, zeker wie in het sui generis-statuut werkt, het financieel bijzonder moeilijk hebben.
De huur van een geschikte opvanglocatie is vaak de grootste kost, bovenop energie, onderhoud en materialen. De drempelbedragen en de plafonds liggen voor ons te laag.
We willen waarderen dat de stad aandacht heeft voor deze problematiek. Maar elk van deze drie reglementen vertrekt vanuit hetzelfde patroon:
De stad erkent het probleem, maar legt de financiële en administratieve last opnieuw bij de onthaalouders zelf.
Er is telkens een plafond, een verdeelsleutel, een uitzondering — maar nooit echte zekerheid of structurele ademruimte.
Het reglement bepaalt dat de kinderbegeleiders de volledige kost inzake brandveiligheid eerst zelf moeten voorschieten, waarna de stad een terugbetaling doet en dat slechts tot een maximum van 1.250 euro per opvanglocatie over een periode van zes jaar.
Dat lijkt op papier een mooi gebaar, maar in de praktijk betekent het dat wie vandaag geconfronteerd wordt met dure aanpassingen — denk aan branddeuren, rookluiken of noodverlichting — meestal duizenden euro’s moet voorfinancieren, om daarna een fractie terug te krijgen. Dat is voor veel onthaalouders of samenwerkende begeleiders gewoon niet haalbaar.
Bovendien staat in het reglement dat enkel kosten die regelgevend verplicht zijn, in aanmerking komen. Wie dus proactief investeert in extra veiligheidsmaatregelen — bijvoorbeeld betere signalisatie, rookdetectie of evacuatiemateriaal — krijgt daar geen enkele steun voor.
Freija Dhondt
23/10/25
